Kubus met tekst uit boek

FAQ

Boeken

Wat is het mooiste van schrijven?
Weet je nog, als kind, de dag van je verjaardag? Je wordt wakker, springt uit bed en popelt om cadeaus te gaan uitpakken. Schrijven op zijn mooist is elke dag zo wakker worden. Dan ineens is het laat in de middag, je wilt niet stoppen, maar je moet.

Wat is het lastigste van schrijven?
Het lastigste 1: Beginnen.
Het lastigste 2: Stoppen.
Het lastigste 3 is een waarschuwing aan het thuisfront: Op dagen dat het lukt ben ik onbereikbaar; op dagen dat het niet lukt onuitstaanbaar.

Wilde je altijd al schrijven?
Ik kan me eigenlijk niet anders herinneren. Schrijven en spreken, de macht van het woord, heeft me altijd gefascineerd. Van jongs af aan zag ik mijn vader opstaan, tegen zijn glas tikken, en telkens voelde ik dat magische moment van verwachting, van stilte rond de tafel. Thuis was het woord in overvloed aanwezig – veel boeken, veel geschiedenis, veel Engelstalig, veel langspeelplaten. Lang voor ik het begreep citeerde ik woord voor woord de oudjaarsconferences van Wim Kan.

Wat lees je zelf het liefst?
In mijn jeugd was ik fan van William Earl Johns (Biggles), Alistair Maclean, Ed McBain, Raymond Chandler, Lawrence Sanders. Later van: James Clavell, Robert B. Parker, Tony Hillerman, Elmore Leonard, John Grisham, Michael Crichton, Frederick Forsyth, David Baldacci, Stephen King. Nog weer later van: Tom Wolfe, Scott Turow, John le Carré. Nederlandstalig ben ik van W.F. Hermans, minder van Reve of Mulisch. Meer van Koch, Bervoets en Worthy dan van A.F.Th. en Wieringa.

Wat schrijf je zelf het liefst?
Ik hou van dit genre, to thrill als motor, het what happens next. Je moet eigenlijk gaan slapen, maar je wílt het weten. Ik zoek graag de grenzen op, speel graag met de conventies: je wilt niet wéér een seriemoordenaar die wéér wreder moet dan Hannibal Lecter, niet wéér een smeris met wéér een persoonlijkheidsstoornis en een drankprobleem. Jan Peter Balkenende als hoofdpersoon, zeg nou zelf. Ik wil graag dat mijn boeken iets toevoegen aan wat er al is. Dat ze anders zijn maar ook relevant, dat ze iets zeggen over de wereld (er zit een boze witte dominee in mij).

Heb je tips voor aankomende collega’s?
Tip 1: Beginnen, elke dag opnieuw.
Tip 2: Het stemmetje in je hoofd (‘dit wordt niets’) uitschakelen. Loslaten dat het meteen al iets moet zijn.
Tip 3: Lezen. Zien wat collega’s doen en hoe, en bedenken wat het effect is. Boeken die niets voor jou zijn, zijn een vergrootglas op je blinde vlekken.
Tip 4: Lees On Writing van Stephen King.
Tip 5: Luister nooit naar tips van collega’s.

Wat was er eerder, spanning of literatuur?
Lees Homerus en je weet het antwoord. Lees Shakespeare, Dickens, alle grote verhalenvertellers, lees het Oude Testament. Geen kip zonder ei en omgekeerd. Er zijn goede boeken en minder goede boeken, ieder zijn ding, ingewikkelder is het niet.

Wat zijn de mooiste eerste zinnen?
De drie die me meteen te binnen schieten:
1. De portier is een invalide. (Nooit meer slapen, W.F. Hermans)
2. With one particular horse, called Nugget, he embraces. (Equus, Peter Shaffer)
3. “Ze zouden die verrekte Kennedy’s allebei dood moeten schieten,” zei de minister van Buitenlandse Zaken. (Tranen over Hollandia, Tomas Ross)

Waar moet een goed slot aan voldoen?
Vanaf mijn debuut is er discussie over mijn eindes. Opening en slot zijn verbonden, ze blijven in beweging tot het allerlaatste moment. Een deadline helpt, bijna letterlijk, een verbod op wijzigen. Het liefst zet ik die finale punt niet. Er is, zoals mijn M dan zegt, namelijk nooit een einde, altijd een begin.
Ik hou van Hollywood-eindes (ze leefden nog lang en gelukkig), maar mijn hoofdpersonen blijven het liefst verder worstelen. Met open ogen, vanuit de beste bedoelingen en met volle overtuiging houden ze vol, tot ze precies het tegenovergestelde bereiken van wat ze nastreven.

Waar komen je ideeën vandaan?
Uit het schemergebied tussen bewust en onbewust, licht en donker, hoog en laag. Dat ik ze bedenk is in elk geval te veel eer, wat ik bedenk over wat een karakter moet zeggen of doen, is vaak de grootste hindernis. Op mijn beste dagen doen mijn personages al het werk en hoef ik alleen maar te luisteren. Voor wie er meer over wil weten: Lees Big Magic van Elizabeth Gilbert. Maar let op, zegt King dan (en hij kan het weten): ‘All art is magic, but not all magic is white.’

Doe je veel research?
Ja, maar we moeten het niet overdrijven. Woorden zijn de waarheid niet, ceci n’est pas une pipe. Ik hoef niet naar Sarajevo af te reizen om te kunnen beschrijven hoe het op de Apfelkade was op 28 juni 1914. En ik weet zeker dat mijn Jan Peter Balkenende in Koninginnedag minder goed was gelukt als ik hem had geïnterviewd.

Waar komt je voorliefde voor de internationale setting vandaan?
Ik heb ruimte en afstand nodig, anders zit ik er te dicht op. Ik moet een ‘afwezige’ zijn, zoals Frans Thomése het mooi noemt. Zonder afstand zie ik niets – of althans niets dat iets toevoegt. Koninginnedag was een mooi experiment, maar echt verdwalen in die 146 minuten in één ruimte lukte nauwelijks. Terwijl het voor mij vaak pas begint als de hoofdpersoon (of de schrijver) de weg kwijt is. Wanneer ik in de polder blijf, wordt het al snel Swiebertje en Bromsnor.

Kun je goed tegen kritiek?
Het geheim is de recensies waarin je wordt vergeleken met John le Carré niet als de waarheid te zien. Dan hoef je minder hard te werken als iemand je een prutser noemt.

Wat is het geheim van de interviewer?
Ik heb onder andere David Baldacci geïnterviewd, Karen Slaughter, Nicci French, Jo Nesbø, Saskia Noort, Tomas Ross, Daan Hermans, Deon Meyer, Simone van der Vlugt – de een lukte beter dan de ander. Interviews zijn een coproductie, het gaat om meer dan alleen vragen en antwoorden. Het is een dans met een vreemde, op muziek die je voor het eerst hoort – dan kun je leiding gaan lopen geven, duwen en trekken, maar het wordt pas echt iets moois als je de ander ook kunt volgen. Bij Deon Meyer kun je eigenlijk nauwelijks om de vraag heen wat hij denkt van de problemen in het hedendaagse Zuid-Afrika, terwijl je beseft dat hij doodmoe wordt van steeds die vraag. Als je hem stelt, kun je alleen maar bewonderen hoe geduldig en genuanceerd Deon blijft antwoorden.
Bij Nicci French was het mooiste moment toen iemand in het publiek beter wist wat er in hun ijskast thuis zat, dan Nicci en Gerard zelf. Daar moesten ze vreselijk om lachen.
David Baldacci vertelde ’s middags bij Bruna en ’s avonds bij Broese precies dezelfde anekdote – dezelfde woorden, dezelfde timing, dezelfde twinkeling in zijn ogen. Alsof het hem ter plekke te binnen schoot, terwijl Baldacci dat verhaal duizend maal zo heeft verteld. Dat is vakwerk. Het is hard werken om hem nog te kunnen verrassen – dan is de ijskast van Nicci French een poging waard.

Wat is het verhaal achter de nieuwe website?
Mijn nieuwe website werd gemaakt door Leads2 – en dat klinkt simpeler dan het was. Erik During legde me de vragen voor die ik zelf zo makkelijk stel als ik tot de kern wil komen, maar die nog niet zo makkelijk te beantwoorden zijn wanneer je in de spiegel kijkt.
Zoals: Wat wil ik eigenlijk bereiken met mijn werk? Ben ik op zoek naar het debat? Naar de waarheid? Wil ik lezers overtuigen? Pfff. Ja en nee. Ik wil overtuigend zijn, natuurlijk, maar om te beginnen schrijf ik omdat iets me persoonlijk raakt. Iets wat ik verafschuw of juist mateloos bewonder. Iets wat ik niet echt kan begrijpen, maar wel wil of moet begrijpen. Mijn werk begint dan ook niet zozeer bij mijn publiek, maar bij een vraag aan mezelf. Weet je al hoe het zit? Kijk dan nog eens goed. Dan onderwerp ik een mening die ik tot dusverre zeer stellig verkondig (want dat kan ik) aan een nader onderzoek. Mijn personages zoeken uit mijn naam naar andere perspectieven, ze reflecteren, bespiegelen, ze kantelen, draaien en keren om, raken verzeild in het tegengestelde van eerdere beelden die ze hadden. Als kers op de taart is het ontwerp vintage Henk van der Hart, en werd de site gebouwd door Kevin 'no prob' Rietveld.

Tussen Koninginnedag en Rebound 1 zat zeven jaar.
Mijn dierbare collega Daan Hermans verwoordde het als volgt, toen ik haar vertelde over de naderende voltooiing van Rebound: ‘Het werd verdomme tijd, Asman.’

En waar blijft Rebound 4?
Ik kan pedant zijn en verwijzen naar Dexter, daar hadden ze na een seizoen of drie kritischer moeten zijn. Of neem het frisse waarmee Casa di Papel begon en dat er inmiddels wel af is. De manier waarop Grisham zijn Jake Briggance in A Time for Mercy, het 'vervolg' op A Time to Kill, om zeep helpt is karaktermoord. Maar commercie, natuurlijk, brood moet op de plank. En als ik eerlijk ben: ook ik was benieuwd naar hoe het verder ging met Ty en Charlie, met Oz en Gar; ik heb er dan ook mijn stinkende best op gedaan. Maar telkens was het resultaat niet naar mijn zin. Een vierde deel, vond ik en vind ik, mag niet "meer van hetzelfde" zijn, het moet iets toevoegen, een twist die niemand – en blijkbaar ook ik nog niet – ziet aankomen. Het ligt op de plank, fluistert “vergeet mij niet”, dus wie weet, over twee jaar, of tien.

Door wie liet je je inspireren bij de kinderstem in Simon zonder zonder?
In al mijn eerdere boeken spelen volwassenen, mijn alter ego’s (en die van George Smiley), de hoofdrol. Maar een geloofwaardige kinderstem had ik nog niet eerder geprobeerd. Ik kan me weinig herinneren van mijn eigen jeugd, laat staan mijn gedachtegang destijds, en dus zocht ik voorbeelden in fictie. Zo herlas ik de klassiekers, Beckman, Terlouw en Dragt, Safran Foers Extremely Loud & Incredibly Close, Hosseini’s The Kite Runner, Boyne’s The Boy in the Striped Pyjama. Het boek dat Simon zonder zonder (zonder twijfel) het meest inspireerde was Michael Frayn's Spies.

Is Simon zonder zonder autobiografisch?
Ik ben fictieschrijver, mijn wapen is de verbeelding. Ik beschrijf handelingen die ik nooit uitvoerde, gedachten die ik nooit had, mensen die ik niet ken, plekken waar ik nooit was. Maar tegelijkertijd is alles wat ik schrijf en schreef uiterst persoonlijk. Tot zover het algemene antwoord.
Voor Simon zonder zonder specifiek kan ik daar het volgende aan toevoegen: Ik zat op montessori en mijn beste vriend aller tijden niet. Hij heette geen Johnny, en durfde vele malen meer dan ik. Bij hem mochten dingen die ik thuis niet in mijn hoofd hoefde te halen – ik speelde er graag. Zijn vader (die geen Viktor heette) werkte in de haven, een grote man met een groot hart en grote handen. Metershoge zakken zelfgebakken kroepoek herinner ik me. Alles dat van de vrachtwagen valt in Simon zonder zonder is verbeelding en komt voor mijn rekening, net als de godsdienstoorlog van mijn opa, de doka van mijn vader, André Rieu en Freek de Jonge, Ubbingen en Grambergen.

(WA, juli 2022)